Het kabinet kondigde in februari 2018 in het regeerakkoord aan 170 miljoen extra te investeren in een verruiming van het aanbod van voorschoolse educatie. Gemeenten zijn vanaf 2020 verplicht om een aanbod van 16 uur per week voorschoolse educatie aan te bieden.
De implementatie van deze 16 uur mogen gemeenten zelf gaan doen: een kwaliteitsimpuls is volgens minister Slob mogelijk door zowel mbo’ers als hbo’ers met de peuters te laten werken. Dat is een mooi streven: Slob denkt dat hbo’ers en mbo’ers elkaar kunnen versterken vanuit hun eigen expertises. Dat is precies waar wij al ruim tien jaar zo enthousiast over zijn!
Elkaar versterken vanuit de eigen expertise.
We zien het gebeuren op de voorscholen waar we Taaldans® en Rekendans® lessen geven: geïnspireerde pedagogisch medewerkers, betrokken kinderen en ouders die laten weten dat hun kind thuis ook onze liedjes zingt en de spelletjes en dansmomenten herhaalt. En de pedagogisch medewerkers herhalen weer dingen uit onze lessen zodat ze zelf ook aan de slag gaan met bewegend leren.
We versterken elkaar in onze professionaliteit, maar ook in de relatie met het kind en de betrokkenheid van de ouder. Ik kom graag bij u langs om hier meer inhoud aan te geven en om te bespreken wat onze docenten voor uw locaties kunnen betekenen.
Vanuit gemeentes en voorscholen krijg ik hier vragen over: die zal ik meteen beantwoorden.
- Gaat de tijd die aan bewegen, spelen, dansen, en muziek besteed wordt niet ten koste van de voorschoolse tijd? > Zeker niet: peuters ontwikkelen zich juist door deze activiteiten. Het IS voorschoolse tijd, mits het dan wel in het thema gebeurd waar op dat moment over gewerkt wordt. Door daar de juiste talige begeleiding aan te geven zijn we expliciet bezig met taal- en rekenonderwijs. Maar dan op een manier die bij peuters en kleuters past.
- Onze locaties werken met een methode, hoe wordt deze methode geborgd in de Taal- en Rekendans lessen? > De lessen worden vanuit de methode ontwikkeld die op de locatie gehanteerd wordt. Binnen een thema ontwikkelen we betekenisvolle lessen waarin de kinderen de begrippen (taal- en rekenkundige begrippen lopen door elkaar) aan den lijve ervaren. Vaak gebruiken we zelfs de materialen die op de groep ook gebruikt worden, zo haken we alles in elkaar.
- Past Taal- en Rekendans wel in het voorschoolse aanbod binnen onze gemeente? >Ja zeker, we zijn thuis in alle methodes en in de ontwikkelingsdoelen voor peuters en kleuters zoals die zijn opgesteld door het SLO. Specifieke wensen vanuit de gemeente of voorscholen brengen we indien mogelijk in de praktijk. Een doorgaande lijn vanuit de voorschool naar de onderbouw is ook mogelijk.
- We willen kinderen een goede start geven door de taalachterstanden op tijd in te lopen. Hoe kunnen we dit goed aanpakken? >Om kinderen met een andere moedertaal goed Nederlands te leren spreken, zijn vier dingen belangrijk:
- De kinderen blijven thuis hun moedertaal spreken, zodat de ontwikkeling van de Nederlandse taal daar goed naast kan verlopen.
- De motorische ontwikkeling loopt parallel aan de taalontwikkeling: veel bewegen en spelen is de sleutel tot een goede taal- en rekenontwikkeling.
- Kinderen leren een nieuwe taal door daarin ondergedompeld te worden. Dit doen we door voor te lezen, door met ze te zingen en te dansen, door muzikale luisteropdrachten te doen, door te spelen en door ze in aanraking te laten komen met concrete materialen die bij het thema passen. Als al deze activiteiten goed talig begeleid worden, dan is het kind na een jaar taalvaardig genoeg om door te stromen naar de basisschool.
- Door kinderen de ruimte en het vertrouwen te geven om zichzelf de nieuwe taal eigen te maken, bereiken we wat iedereen wil: kinderen die met een solide basis aan het basisonderwijs kunnen beginnen en kunnen worden wie ze willen zijn.
Meer lezen over de voordelen van een vakdocent op locatie? Kijk eens op www.debouwhoek.nl het online platform voor onderwijsvernieuwing.
Het boekje ‘Peuters en kleuters zijn geen leerlingen’ van Sieneke Goorhuis Brouwer geeft hierin meer achtergrond en onderzoek naar wat wel en niet werkt in de taalontwikkeling van jonge kinderen met een andere moedertaal.